Suikerziekte bij de hond
De medische term voor suikerziekte is Diabetes Mellitus.
Glucose is een suiker. Het is een belangrijke energiebron voor bijna elke lichaamscel en wordt uit het voedsel gehaald. Na een maaltijd stijgt het glucosegehalte in het bloed. Bij een gezond dier wordt hierdoor de alvleesklier (= pancreas) gestimuleerd insuline af te geven. De insuline zorgt er voor dat de glucose de lichaamscellen kan binnendringen. Bij een patiënt met suikerziekte wordt of te weinig insuline afgegeven of de insuline kan niet zorgen dat de glucose de lichaamscellen kan binnendringen. Teveel glucose blijft in het bloed en er ontstaat een te hoog bloedsuikergehalte.
Ziekteverschijnselen bij suikerziekte bij de hond:- Vooral bij honden van middelbare en oudere leeftijd treedt suikerziekte op.
- Meer drinken en plassen dan gewoonlijk.
- Vermageren ondanks verhoogde eetlust. In een later stadium soms geen eetlust meer.
- Meer slapen.
- In een later stadium van de suikerziekte treden zwakte, traagheid, diarree en braken op.
- Een hoge bloedsuikerspiegel veroorzaakt wit uitziende ooglenzen (= cataract).
De bovenstaande verschijnselen kunnen ook bij andere ziekten (zoals
nierfalen) voorkomen.
De definitieve diagnose van suikerziekte wordt gesteld wanneer bij herhaling een te hoog
glucosegehalte in het bloed wordt aangetoond.
- Bij teven komt suikerziekte vaker voor dan
bij reuen. De oorzaak hiervan is dat de eierstokken na elke
loopsheid het hormoon progesteron afgeven, dat via een ander hormoon de werking
van het insuline tegen gaat. Daardoor kan juist in de periode na de
loopsheid suikerziekte bij de teef ontstaan. Als suikerziekte in
deze periode ontstaat, moeten de eierstokken zo snel mogelijk worden
verwijderd en bestaat de kans dat de suikerziekte verdwijnt.
- In overige gevallen door:
- het syndroom van Cushing (bij de hond),
- bepaalde hersentumoren (b.v. een hypofyse-adenoom bij de kat) of
- afwijkingen van de alvleesklier zelf.
Zoals vernietiging van de alvleesklier door het lichaam zelf, ontstekingen en
tumoren (pancreascarcinomen).
- In het algemeen is suikerziekte bij de hond goed te
behandelen met dagelijkse injecties met insuline door de eigenaar.
De insulinenaaldjes zijn zo fijn, dat uw huisdier er meestal niets
van voelt.
- Teven, die hun eierstokken nog hebben (en dus nog niet
gesteriliseerd zijn) en nog maar kort de verschijnselen van
suikerziekte vertonen, hebben de kans volledig te herstellen na
verwijderen van de eierstokken.
Bij de hond is het meestal genoeg om één maal per dag, op een vast tijdstip, een injectie te geven. Het dagelijkse voedsel moet constant van hoeveelheid en samenstelling zijn en verdeeld worden over twee porties. Eén maaltijd vlak voor de dagelijkse insuline-injectie en 7 à 8 uur later de tweede maaltijd.
Het kost een tijdje voor de juiste insulinedosering bij de hond is bepaald. In de beginperiode moet het glucosegehalte in het bloed regelmatig worden gecontroleerd. Als eenmaal de juiste dosis insuline is vastgesteld, kan het aantal controles worden verminderd. Regelmatige controle blijft echter wel noodzakelijk, want na verloop van tijd kan de behoefte aan insuline veranderen en kan een aanpassing van de dosering nodig zijn.
Wanneer een suikerpatiënt behandeld wordt met insuline moeten we er op
letten dat we het bloedglucosegehalte niet te veel verlagen en zo hypoglycemie
veroorzaken. Dit kan gebeuren als de hond
te veel
insuline krijgt toegediend, te weinig gegeten heeft, het voer uitgebraakt
heeft of teveel heeft ingespannen.
Bij een geringe hypoglycemie zal de hond
zwak en sloom
zijn.
Als het bloedglucosegehalte veel te laag wordt dan treden trillingen en
trekkingen van de spieren op die uiteindelijk fataal kunnen zijn.
Hypoglycemie kan in principe op elk tijdstip van de dag optreden.
Bij de hond meestal 4 tot 7 uur na de insuline toediening.
Op het ontstaan van hypoglycemie moet men altijd bedacht zijn, ook bij de
goed ingestelde patiënt met suikerziekte.
U moet de eerste verschijnselen leren herkennen om tijdig te kunnen
handelen door stroop of druivensuikerpoeder (dextrose) aan de binnenkant van de
wangzak, op en onder de tong te wrijven.
Daarna met intervallen van 1 -2 uur voedsel geven totdat de insuline is
uitgewerkt. De dosering insuline dient bij de volgende toediening met 50%
te worden verminderd, waarna weer regelmatige controles nodig zijn om de
juiste dosering terug te vinden.
- Het beste tijdstip om het bloedglucosegehalte bij uw huisdier te
bepalen, is als hij/zij minimaal 6 uren niet gegeten heeft, maar wel
water heeft gedronken.
- Gebruik de testmeter niet binnen 1 meter van een mobiele telefoon.
Bij een nieuwe verpakking 'Test Strips' moet de testmeter eerst geijkt worden met de 'Calibratie Strip'.
Controleer of de 'Test Strips' niet over de vervaldatum zijn.
- Houdt de 'Test Strip' vast met de aluminiumverpakking en steek met
de uitstulping van de strip naar boven gericht in de insteekopening
van de testmeter totdat hij niet verder kan en u een 'BEEP'-signaal
hoort. Verwijder de aluminiumverpakking
- Na 2 seconden laat het scherm van de testmeter afwisselend de laatst
gemeten waarde en de ijkfactor zien. De ijkfactor op het scherm moet
overeenkomen met die op de aluminiumverpakking van de 'Test Strips'.
Als dit niet het geval is, dan moet de testmeter opnieuw geijkt
worden.
- Bij uw hond haalt u een
druppel bloed uit zijn/haar bovenlip als volgt:
- Wrijf de binnenkant van de bovenlip droog met een schone doek.
- Prik met een steriel injectienaaldje zodat een dikke druppel bloed komt.
N.B. Bij de mens wordt door middel van de vingerprik een druppel bloed verkregen.
- Zuig de bloeddruppel op met de 'Test Strip' in de testmeter.
Als niet genoeg bloed wordt opgezogen, kan dit leiden tot foutieve uitslagen.
De 'Test Strip' moet binnen 3 minuten nadat die in de testmeter zit in contact zijn gebracht met het bloed.
- Na 30 seconden verschijnt het resultaat op het scherm van de testmeter.
N.B. Deze testmeter wordt op een dusdanige manier geijkt dat
een volbloed-waarde uit een heel dun bloedvaatje in de vinger van de mens
dezelfde uitslag geeft
als een plasma-waarde uit een veneus bloedvat van de mens bepaald op een bloedanalyse
apparaat in een laboratorium.
De normale bloedglucosegehalten gemeten op de testmeter
zijn voor de hond niet hetzelfde als die voor de mens gelden. De juiste waarden die
voor de hond gelden weet uw dierenarts.
N.B. Plasma = Volbloed zonder bloedcellen. Een veneus bloedvat = een groot bloedvat (in bijvoorbeeld een poot of de hals van het dier) waarin het bloed naar het hart stroomt.
Waarom is een goede uitleg en begeleiding van uw dierenarts nodig?In verband met het somogyi-effect, dat kan ontstaan bij een slechts iets te hoge dosis insuline.
Als door een iets te hoge
dosis insuline het bloedglucosegehalte
langzaam daalt, wordt uw hond
ongewoon
hongerig en onrustig of juist ongewoon sloom en mat. Doordat ook het
glucosegehalte in de hersenen daalt, wordt als reactie hierop hormonen
afgescheiden, die het glucosegehalte in het bloed weer verhogen. Deze hormonen
zorgen er namelijk voor dat de lever glucose aanmaakt en aan het bloed
afgeeft en dat
de glucose in het bloed de lichaamscellen niet kan binnendringen.
Het gevaar van deze situatie is, dat u dan ten onrechte meent, dat de
dosis insuline verhoogd moet worden. Zou u de dosis werkelijk verhogen,
dan bestaat er een grote kans op een zeer ernstige hypoglycemie.
De dierenarts heeft ervoor gestudeerd om u te waarschuwen of een te hoog bloedglucosegehalte bij uw huisdier veroorzaakt wordt door een te lage of een iets te hoge dosis insuline. Dus voor het veilig behandelen van een suikerpatiënt met insuline heeft u altijd een goede uitleg en begeleiding van uw dierenarts nodig.
Wat is de prognose van een suikerpatiënt?Honden hebben, afhankelijk van de leeftijd, een verwacht overlevingsduur van 2 tot 5 jaar.